Eindverslag: COGnitieve Training In Parkinson Studie (COGTIPS)

Eindverslag: COGnitieve Training In Parkinson Studie (COGTIPS)

15 maart 2021

Veel mensen met de ziekte van Parkinson herkennen problemen in het denkvermogen. Sommigen hebben moeite met multitasken. Anderen merken dat ze trager zijn in het denken of dat ze slechter de aandacht erbij kunnen houden. Bij sommigen kunnen deze problemen al vroeg in de ziekte optreden en negatieve gevolgen hebben voor het dagelijkse leven. 

Rationale

cogtips.png
Eerdere onderzoeken hebben al gesuggereerd dat cognitieve training het denkvermogen kan verbeteren, maar dit was vooralsnog in kleine groepen onderzocht. Om de effectiviteit van cognitieve training te onderzoeken in mensen met de ziekte van Parkinson, zijn wij in september 2017 met financiële steun van de Parkinson Vereniging en Hersenstichting Nederland gestart met een groot klinisch onderzoek. Middels de COGnitieve Training In Parkinson Studie (COGTIPS) wilden wij een antwoord vinden op de volgende onderzoeksvragen:
  • Verbetert cognitieve training de subjectieve en objectieve cognitieve problemen?
  • Wat is het effect van cognitieve training op de hersenen?
  • Wat is het effect van cognitieve training op neuropsychiatrische klachten?
In de afgelopen vier jaar is dit onderzoek uitgevoerd vanuit het Amsterdam UMC, locatie VUmc o.l.v. dr. Chris Vriend (neurowetenschapper) en prof.dr. O.A. van den Heuvel (psychiater), mede uitgevoerd door drs. T.D. van Balkom (promovendus/GZ-psycholoog) en een grote groep studenten die i.h.k.v. hun wetenschappelijke stage onderdeel werden van het COGTIPS team. Alle 140 deelnemers hebben de interventie inmiddels afgerond en de laatste follow-up metingen staan gepland voor de zomer van 2021. De eerste resultaten die antwoord geven op bovenstaande onderzoeksvragen zijn reeds bekend en vatten we hieronder samen.

De onderzoeksopzet

In COGTIPS deden alle deelnemers mee aan een online cognitieve training: acht weken lang, drie keer per week voor 45 minuten. Ook ondergingen ze vóór en na de training neuropsychologische testen en vulden vragenlijsten in om de effecten van de training te kunnen meten. Een deel van alle deelnemers, 86 in totaal, ging vóór en na de training de MRI-scanner in, met het doel het effect van training op de hersenen te onderzoeken.
Wij onderzochten het verschil tussen twee trainingen. De ene helft van de deelnemers voerde een experimentele training uit die werd aangepast aan de prestaties (een ‘adaptieve’ training) en steeds moeilijker werd naarmate deelnemers beter werden. De andere helft voerde een andere, meer laagdrempelige training uit waarbij de moeilijkheid van de spellen gedurende de acht weken hetzelfde bleef. We vergeleken de effecten van beiden trainingen om een uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit van de experimentele, adaptieve training op het cognitieve functioneren en de functie en structuur van de hersenen.

De resultaten

Effect op het denkvermogen – In antwoord op de eerste onderzoeksvraag, bleek allereerst dat de deelnemers in het onderzoek sterke vooruitgang toonden op de beide trainingen. Uit de analyse van het neuropsychologisch onderzoek bleek daarnaast dat de mensen die de adaptieve training uitvoerden na acht weken beter presteerden op tests waarbij snelheid van denken een rol speelde. Mensen werden op sommige tests gemiddeld bijna tien procent sneller. Mensen die meer vooruit gingen op de training, gingen grofweg ook meer vooruit op deze snelheidstestjes. De twee trainingen hadden echter geen verschillend effect op hoe goed mensen de tests uitvoerden. Andere onderzochte testen, die bijvoorbeeld geheugen of visuele verwerking onderzochten, lieten geen verandering zien na de training.
Een ander belangrijk doel van het onderzoek was te bepalen of de training ook tot minder klachten in het denkvermogen zou leiden. Deelnemers in beide groepen rapporteerden iets minder klachten na hun training. Dit was niet verschillend tussen de twee groepen. We onderzochten ook de langetermijneffecten van de training, door een half jaar na het afronden van de training opnieuw testen af te nemen. De hierboven genoemde verschillen in denksnelheid waren toen niet meer aanwezig. De training leek zodoende geen langdurige effecten te hebben.
Verdere analyse van de onderzoeksgegevens suggereerde dat mensen die meer problemen in het denkvermogen hadden, meer vooruit gingen op de training. Dit resultaat was niet volledig volgens onze verwachting. Het zou verklaard kunnen worden door een zogenaamd ‘plafondeffect’ bij mensen die geen problemen in het denkvermogen hadden: als mensen bij aanvang al zodanig goed presteren, dan is verbetering moeilijk meetbaar.
Effect op de hersenen – Wij onderzochten ook de effecten van de training op de hersenen. Zo hebben wij onder andere de activiteit van de hersenen tijdens rust gemeten, wat een goede indruk kan geven van de communicatie tussen hersengebieden. Deze communicatie is belangrijk omdat hersenen functioneren in netwerken: groepen van hersengebieden die gezamenlijk actief zijn en zo belangrijke denkfuncties ondersteunen. Als deze communicatie verstoord raakt door hersenschade (zoals door de gevolgen van de ziekte van Parkinson), kunnen mensen meer problemen ervaren, bijvoorbeeld in het denkvermogen. Wij zagen dat de experimentele training geen effecten had op de communicatie van grote hersennetwerken. Wel zagen wij dat de communicatie van heel specifieke hersengebieden die bij de ziekte van Parkinson vaak aangedaan zijn, wat beter leek te verlopen na de training. Dit waren echter kleine effecten en deze zullen verder onderzocht moeten worden voordat er veel betekenis aan gegeven kan worden. Daarnaast hebben we gekeken naar de effecten van de trainingen op de wittestofbanen van de hersenen: dit zijn de communicatiebanen die ervoor zorgen dat informatie kan worden uitgewisseld tussen hersengebieden. Onze resultaten lieten zien dat de experimentele training leidde tot een verandering in een wittestofbaan die belangrijk is voor het denkvermogen en de voorkant van de hersenen met de dieper gelegen hersenengebieden verbindt. Deze verandering leek ook hand in hand te gaan met het sneller worden van het denken in de experimentele training groep.
Effect op neuropsychiatrische klachten – De cognitieve training leek een positief effect te hebben op symptomen van impulscontrolestoornissen. Dit effect was echter met name aanwezig door een stijging van symptomen in de niet-adaptieve training groep, terwijl de experimentele groep stabiel bleef. Op andere neuropsychiatrische klachten, waaronder angst, somberheid en apathie, zagen we geen effecten van de trainingen.

Interpretatie

De resultaten van COGTIPS geven aan dat online cognitieve training kleine, positieve effecten heeft, met name op de snelheid van denken gedurende complexe taken. Enerzijds is dit een positief resultaat: mensen met de ziekte van Parkinson kunnen hun denkvermogen trainen en gerichte training die zich aanpast aan het niveau van het individu kan hier extra bij helpen.
Anderzijds lijken de effecten van achtweekse training klein, is er geen effect op subjectieve klachten en zijn de effecten na zes maanden niet meer aanwezig. Dit kan betekenen dat de training niet voor slechts een korte periode gebruikt moet worden, maar langdurig gevolgd moet worden, om zo profijt te houden. We zouden dit kunnen vergelijken met fysiotherapie, waarbij ook continu de lichamelijke vaardigheden onderhouden moet worden door frequent oefeningen uit te voeren.
Het onderzoek is nog niet helemaal afgerond. De laatste deelnemers hebben nog langetermijnmetingen die tot de zomer van 2021 doorlopen. Op deze manier kunnen we ook een beeld krijgen hoe de training cognitieve achteruitgang beïnvloedt. Samen met een groep experts op het gebied van revalidatiegeneeskunde, neuropsychologie, psychiatrie, neurowetenschappen en neurologie onderzoeken wij verder wat voor aanpassingen en verder onderzoek nodig is om deze vorm van ‘therapie’ beschikbaar te maken voor alle mensen met de ziekte van Parkinson.
Wij danken alle mensen die hebben deelgenomen aan de studie, de subsidiegevers (Parkinson Vereniging en Hersenstichting Nederland), en alle collega’s en studenten die direct en indirect betrokken zijn geweest bij de opzet en uitvoering van het onderzoek. Ook willen wij van deze gelegenheid gebruik maken om patiëntonderzoekers, Rob Hagen en Tanja Berk, nog eens extra te bedanken voor hun bijdrage aan dit project.
Dr. C. Vriend, neurowetenschapper
Prof.dr. O.A. van den Heuvel, psychiater
Drs. T.D. van Balkom, GZ-psycholoog
Terug naar boven